Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3106

Datum uitspraak1995-09-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30597
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 augustus 1994 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 50.454,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is geboren in 1911 en woon- de gedurende het onderhavige jaar, 1990, in Mexico. Sedert het begin van de jaren zestig heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot premiebetaling als bedoeld in artikel 35 van de Algemene Ouderdomswet (tekst tot 1 januari 1972, hierna: AOW) en uitgewerkt in het Koninklijk Besluit van 24 februari 1961, Stb 56. Van zijn in 1990 genoten AOW-uitkering is een gedeelte ten bedrage van ƒ 15.143,-- door hem verkregen ten gevolge van voormelde premiebetaling. 3.2. In cassatie is de vraag aan de orde of voornoemd gedeelte van het door belanghebbende in het jaar 1990 ingevolge de AOW genoten ouderdomspensioen is te rangschikken onder de in artikel 30a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1990, hierna: de Wet) opgenomen periodieke uitkeringen van publiekrechtelijke aard. 3.3. Het Hof heeft terecht, op grond van de in zijn uitspraak weergegeven geschiedenis van de totstandkoming van artikel 30a van de Wet (tekst 1990), geoordeeld dat voor de toepassing van dat artikel geen onderscheid moet worden gemaakt tussen uitkeringen welke het gevolg zijn van premiebetaling op de voet van artikel 45 van de AOW zoals deze wet vóór 1990 luidde - waarbij het Hof kennelijk en terecht tevens artikel 35 van de AOW in de tot 1 januari 1972 geldende tekst op het oog heeft gehad - en uitkeringen ingevolge de vrijwillige verzekering op de voet van artikel 45 van de AOW zoals deze met ingang van 1990 luidt, en dat beide categorieën uitkeringen derhalve onder artikel 30a van de Wet vallen. De van een andere opvatting uitgaande klacht faalt. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 20 september 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, en op die datum in het openbaar uitgesproken.